«9
Mefc vork en glas hem frisch te vegen,
Daarom dacht elk alleen.
En ziete midden van 't genieten
Daar rijst Prins Adel op
En laat nog uit de kan eens gieten
En in zijn beuken kop.
Daarop, gelijk hij plag voor 't spreken,
Werd tot een halve maan
Zijn knevel regts en links gestreken
En ving hij plegtig aan
Gij ziet, mijn vrienden, welk genoegen
Een gastmaal ons bereidt:
Laat ons de handen zamenvoeven
O
Tot vrede in eeuwigheid.
Dat, zoo er een'ge wrok of veete
Bij d'een of anderen was,
Hij nu voor altijd dien vergete
En wegspoel met een glas;
En zweren w',om, in stee vanvechten
Zoo vaak er twist moog zijn,
Dien met geen bloedstroom te beslechten
Maar met een stroom van wijn."
Dra hoorde men zijn uitspraak stijven
Met daverend handgeklap,
En zag weer elk zijn knevel drijven,
In d'opgevulden nap.
Sinds zag men allen, 't hart ontsloten
Voor broederlijk verkeer,