C 1%
Dit ligchaam, met zijn doodk eur
Zijn ziekten en zijn grafreuk,
Gedurende eind'looze eeuwen
Nog rond te moeten dragen!
De eentonigheid dat monster
Dat geeuwend lustloos monster,
Altijd te moeten aanzien
Den tijd te moeten aanzien
Die, altijd geil en hong'rig,
Steeds kind'ren teelt en inzwelgt
En dan niet sterven kunnen
Verschrikkelijke wreker!
Hebt gij dan in uw tuighuis
Niet nog een zwaarder kwelling
Zoo laat die nederdond'ren
Op mijzoo laat een draaiwind
Mij van de rots afwerpen
Opdat ik aan zijn voeten
Mij uitstrekk' zuchte en sterve."
En nu zonk Ahasveros
Ter neer een nacht bedekte
Zijne uitgefonkelde oogen;
Een engel droeg hem weder
De rotskloof in en zeide
Daarslaap nu Ahasveros
Gods gramschap duurt niet eenwig,
Slaap cenen zachten slaap»
17'