VEREEN1GINGS-LIED.
Wie, op eigen wapen prat,
Als uit eedier stam gesproten
Zich den voorrang waardig schat
Boven andre heirgenooten
Smalend op hen nederziet,
Broederskent zijn roeping niet.
Neen, welk een tooisel elk onzer eens draag,
Zilvernoch goud noch de kleur van den kraag
Doen ons ooit wangunst gevoelen.
Hooger en reiner is 't doel onzer waard,
Werpen wij bommen, of zwaaijen wij 't zwaard,
Één is ons aller bedoelen.
Wie die eenheid dan miskent,
Ingebeelden rang doet gelden,
Stout des broeders regten schendt,
Strijde alleen op de oorlogsvelden.
Hij blijft, wat zijn trotschheid dwing',
Vreemd in onzen broederkrins.
O
Naauw steeds vereenigdwat lot op ons wacht,
Blijven wij leden van 't zelfde geslacht,
Broeders, verschillend geheeten.
Voetknecht of ruiter, bij bedding of schans,
Zijn vrij (gewapend met zwaard of met lans)
Schakels van één groote keten.