w.
C 12
Dat beider borst ontgloeüe in wederzijdsche min!
Dat me'e'r dan e'én stevin uit dit Gesticht verrijze,
En menig maüiuts vorm' in kunde en dapperheid
Die (6 verhoede 't God!) als 't oorlog is aan 't branden,
In 's vijands ondergang, der Vad'ren roem vermeer'.
En zoo liep een Feestdag ten einde, die nog
lang in veler geheugenis leven zal.
Des avonds ten acht ure verliet Z. K. H. de alom
verlichte stad die daarna nog oneindig meerdan
op den oogenblik-zelvenhet voorregt gevoelde, van
binnen hare muren een zoo schitterend Gedenkstuk
van 's KONiKGs Liefde te bezittendat, van den
Roem der Natie onafscheidelijk, niet slechts den
Tijdgenootmaai* ook den Nazaat de ieederste we
derliefde moet inboezemen voor eenen Vorst, op
wien, even als op zijnen grooten Voorzaat, het ge
zegde van hooft toepasselijk is, dat hij niet al-
leenlijk den eersten steen van dezen Staat gelegd
heeft, maar dit zwaarlijvige gebouw ter tinne toe
heeft opgetogenlatende daarenboven twee zonen
achterom hetzelve te dekkenen de voorhoven
met metalen muren te bevesten."
tigheid ingewijdmaar spoedig te niet gegaangelijk te
lezen is bij VAN goor Beschr. van Breda 11. 303. Zie ook
de noot van den Hoer Baron collot d'ecsürv op de Aanteekk.
achter het jde Deel St. van Hollands Boem in Aen
W. II. 238. de redactie.