7 hunnen leercursus te regelen naar hetgeen bij de school te Delft voor de wapenswaartoe zij besterad warenwas voorgeschreven. Ten gevolge van deze beschouwingwerden de kadets-sergeanten N. J. C. van der Dussen en H. G. Granpré Molière en de kadet- korporaal J. A. G. T, Wildeman van het wapen der Infanteriede kadet-serg'-majoor E. L. van Voorst tot Voorst, de kadets-sergeantenF.C.MuLERT en J.B. Wolef en de kadet-korporaal L. F. E. Maas van het wapen der kavallerie, die bij den aanvang van dit akademiejaarinhet derde studiejaar waren overgegaan na daartoe vooraf in de maand Januarij een examen te hebben afgelegd, op bekomene magtiging, in het vierde studiejaar overgeplaatst, in de hoop dat die kadetten zich den overigen tijd van dit Akaderaiejaar derwijze ten nutte zouden makendat zij bekwaam zouden worden bevonden om tot Offi cieren te worden voorgedragen: welke hoop zij ook niet hebben teleurgesteld gelijk beneden blijken kan. Vóór liet einde van het tweede Akademiejaar werd het personeel met een aantal kadetten verminderd. Op hun verzoek namelijk werd een eervol ontslag verleend aan de kadets P. C. von Krippendorf (2b Dec. 1829), G. N.H. de Bassojipierre (25 Jan. 1850) .J. F. Bsr (29 Jan.), A. F. D. Plancken (50 Jan.), T. G. Staatskind van Brakell (19 Febr.)G. J. van Sti- priaan Luïscius (b April)P. A. van Zuijlen van Nyevelt (lOMei)C. P. C. van Suchtelen tot de Haar (28 Mei), T. D. de Smeth van Deurne (28 Junij), A. F. Latour (b Aug.), L. T. F. W. van Boecop Fries wijk (12 Aug.)terwijl eindelijk bij koninklijke

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1838 | | pagina 39