Een groote stapel liouts verrezen tot hun straf,
Verheft zich als schavot, en van de ridderscharen
»\Vil ieder de eerste zijn, den' dood in 't schild te varen;
Doch 'thoofd der orde komt en gaat hen allen voor,
»Een' held're glorie straalt in zijne blikken door
Hij wendt naar boven 'toog terwijl hij biddend knielt,
Een' sterveling gelijk, door 'sHeeren geest bezield.
»3Iaar eensklaps roept hij uit op donderenden toon:
»»Geen onzer schond zijn' eed, God of dit land ten hoon;
Frankrijkherinner u het einde van ons leven,
»»Wij leefden schuldeloos en zullen schuld'loos sneven;
»s Blaar 'tvonnis dat ons hier aan dood en schande wijdt,
c» Dringt tot de regfbank door, die ons daarboven beidt,
Daar hoort een gunstig oor verdrukte zwakheid klagen,
»»Daar, daar verwacht ik u en binnen veertig dagen,
»»0 opperhoofd der kerk, staan wij er beiden voor!
De schrik dringt bij deez taal in aller harten door
Haar wie, wie maalt naar eiscli de schrikkende angstbetooning
Terwijl hij zegt: Philips mijn meester en mijn koning;
'kVergeef u zonder haat, beslist is reeds uw lot,
r> 'k Verwacht u binnen 't jaar voor 'thooggerigt van God!
De scharen storten nu verward en diep bewogen
Hun' tranen over D, en met zijn lot bewogen
Naar alle kanten spreidt verschrikking hare schreên
De wraak des Hemels schijnt te dalen naar beneên;
»De beul door zielenangst van 'tschouwspel afgedreven,
Werpt in het hout de toorts, terwijl zijn' handen beven,