98
Tuen 'toproer woedde aan BonPs stranden
In teugelloozen euvelmoed,
Toen voelde hij zijn drift ontbranden,
Toen toonde zicli zijn heldenmoed
Toen bij het dondren der kartouwen,
Bleef hij op 't heilig regt vertrouwen,
Wat andren ook verschrikken kon;
Hij werd de schrik der Boeginezen
En waar hij streed deed hij zich vreezen
Hij streed met moed en overwon!
Gelijk een Leeuw die in zijn wouden,
Niet voor den wreeden Tijger vlugt,
Zoo blijft van Speyk zijn grootheid houden,
Door muitelingen zelf geducht.
Geen booze nijd verdooft zijn luister,
Zijn roem verbreekt dien lagen kluister
Verheft zich, de afgunst treft niet meer.
De laster ziet bij 't toomloos tieren
De lauwren, die zijn schedel sieren,
En stort daarop in d' afgrond neer.
Maar daar verheft zich als de donder
In 'tlaffe Zuiden de oproertaal,
Men wil Oranjes Vorst ten onder,
Geen goedheid stelt den muitren paal.
Laat nu, 6 nakroost der Bataven,
Uw moed, uw heerlijke afkomst staven,
Verpletter nu het laag verraad.
Oranje spreektzijn legerscharen.
Verachten die geweldenaren
En zijn tot tegenweer in staat.