105 Mijn jeugd was zonder zorgen, Aclikeerde ze eenmaal weer Mijn moeder werd begraven Zij minde mij zoo teer. Mijn vader werd wanhopig, Hij had haar zoo bemind Nu wijdde hij zijn zorgen, Aan mij zijn eenigst kind. Maar achvele ongelukkeu, Vervolgden zijue vlijt, Zijn rijkdom was vervlogen, Verloren voor altijd. Hij vestigt zich in Troijes Dus bleef ik gausch alleen Daar met hem al mijn vreugde »En al mijn hoop verdween. Ik moest te Cherbourg blijven Mijn vader toog nu heen, yDaar riepen hem zijn zaken, Hij liet mij dus alleen. »Eier leerde ik Güstaaf kennen, Met >t braafste en 't edelst hart »Hij deelde in mijne vreugde, En weende bij mijn smart. »Hij troostte me in mijn lijden, Hij minde mij zoo teer En ik aan hem zoo dankbaar Schonk hem mijn liefde weer. »Hij wou mij steeds verblijden, »En voelde ik eens verdriet, »Zoo sprak hij, Victokine: »Wees toch zoo treurig niet.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1840 | | pagina 135