106
Weldra vind ik belooning,
»»Voor vlijt en werkzaamheid,
»»Dan zal ons 'thuwelijk binden,
Vereend in dankbaarheid.
»Dan schonken mij zijn woorden,
Weer troost en kracht en moed
Zoo vlogen dan mijn jaren,
In vreugd en tegenspoed.
Toen hij voor dertig dagen
»Den wensch weer had geuit,
Om steeds] vereend te blijven,
Toen vormde we ons besluit.
Te voet reisde ik naar Troijes
Om uit mijns vaders mond
De zegening te ontvangen
Op beider trouw verbond.
Vermoeid naar ziel en ligchaam,
Kwam ik te Troijes aan
Maar 'klieb hem niet gevonden,
Hij was op reis gegaan.
Hij reisde, was het antwoord,
Dat men alhier mij gaf,
Naar de Allegrijnsche stranden,
Een maand geleden af.
Nu was ik gansch verlaten,
»Hier was ik nu alleen,
Daar met hem al mijn vreugde,
En al mijn hoop verdween.
Bezwaard met droeve tijding,
Keerde ik naar Güstaaf weer
Maar kon geen stap meer verder
En viel voor dood ter neer.