'A
zameiivoerlge zult u op nieuw jeugdig voelen bij bet
wederzien van een ouden Akadcmie-makkerge zult elkaar
welligt onder de voorbereidselen eener bres-verdediging,
honderdmaal afvragen: «herinnert ge u dit, herinnert ge
u dat?" en zijl gij van verschillende wapens, de Genist zal
met te meer lust en ijver, met te meer zorg en inspanning
zijn retranchemenl opwerpen, bij de gedachte, dat bet de
kogels moet opvangendie op zijnen ouden makker den Infan
terist gemunt zijn.
Doch waar blijft mijn portret? Och, vergeeft het mijdie
éene trek op uw gelaat maakte mij het harte warmik moest
er lang en met welgevallen op luren; hij beheerseht al het
overige; bij is het, die aan uw gelaat die eigenaardige,
vrolijke, zorgelooze, opgeruimde uitdrukking geefthij trok
mijne aandacht zóó, dat mijn penseel mij inmiddels uit de
hand in het zand viel. O Jemenie! in het zand! en 'kheb
geen ander, ik moet er mee voort, en kan het niet geheel
reinigen. In shemels naam dan maar mij beholpen, en om
van den nood een deugd te maken, zal ik er aanstonds de
groezelige tinten meê leggen.
De Xeêrlandsrhe Kadet heeft over 't algemeen een onjuist
denkbeeld van zijne verhouding lot de Onderofficieren der
Akademieen ik wenschte vurig, dal de meest soldateske
Kadets den heilzamen invloed der kameraadschap bezigden, om
dat denkbeeld bij hunne makkers te wijzigen. Daartoe wordt
niets meer, maar ook niets minder vereischt dan een ware
militaire geest, en wijl het den meesten hieraan toch niet
mangelt, wijl gij allen van verlangen brandt om goede, flinke
soldalen te worden zou de genezing niet moeijelijk vallen.
De betrekking van Onderofficier aan de Akademie is verreweg
de moeijelijkslegeen der Officieren, geen der Ambtenaren,
niemand van het gansclie personeel mag of kan het moeite
volle zijner taak bij die der Onderofficieren vergelijken: en
wenschen wij voor alle Onderofficieren van ons leger een ver
zekerd bestaan op bun ouden dag, wij keuren den Akademie-
Onderofficierdie gedurende eene reeks van jaren zijn moeite-