SCIPIO TE CARTHAGENA.
(Livius XXVI: SO.)
Vergeefs den muur bevolkt met keur van heldenscharen
En wederstand gehoon aan Rome's adelaren
Vergeefs het laatst beproefd op d'afgestreden wal
Hel noodlot heeft beslist tot Carthagena's val
En 't heir van Scipio gewoon te zegevieren
Zal weer zijn legerhoofd met frissche lauwren sieren.
Gelijk, als de oceaan, door slorm op storm bestookt,
Door wederstand getergd, van woede schuimt en kookl
En door dien weerstand zelv' in krachten toegenomen
Door dijk en dammen breekt, met ongetemde stroomen
Langs veld en akkers raasten al wat hem ontmoet
Meedoogenloos vernielt en meesleurt met zijn vloed:
Zoo breekt 't Romeinsche heir door de omgeworpen muren
En vreeslijk zal de stad haar ijzren moed bezuren.
Reeds stroomt hel wijd en zijd langs plein en straten voort;
Reeds vlamt het oog op buit, hel schittrend zwaard op moord;
Reeds vangt de gruwel aan. Nog luttel korte stonden,
En Carthagena heeft in zich zijn graf gevonden.