51
«Zijkrijscht liet vuig' gebroed met hclsche blijdschap uil
«Zij zij aan Scipio, ons legerhoofd ten buit;
«Laat hem in haren arm zich koestren en vermaken,
«En 't loon voor zooveel moed in hare schoonheid smaken!''
Maar edler is de helddie ook zich zelv' verwint
Ban die in oorlogsroem alleen zijn grootheid vindt.
En zoo was Scipio. Haar schoonheid moog hem boeijen
En sneller 't, jeugdig bloed hem doen door de adren vloeijcn;
Hij kent en hoort zijn pligten ook zijn pligt alleen
Hoe fel door 't ziedend vuur van drift en togt bestreen.
Naauw liet de lieve maagdeen blosjen om de lippen
Den naam baars bruidegoms en vaders zich ontglippen
Of reeds heeft Scipio haar duursten wensch geraan
En, eer zij dien nog uit, haar duursten'wensch voldaan.
Haar bruidegom, 't geweld van 't Roomsche heir ontvloden,
Met de ouders van de maagdop zijn hevel ontboden
Verschijnen voor den held, den schrik op 'l bleek gelaat,
En vreezen hij hun ramp nog 's vijands hoon en smaad.
Maar Scipio was menschwas mensch in al zijn grootheid
En gruwde op 'l denken aan zoo ongehoord een snoodheid.
Hij is het, die het eerst liet somber zwijgen breekt,
En tot Allucius deez' gulden woorden spreekt:
«De dwang van stand en lot zij tussclien ons geweken;
«lk wil, zelf jongeling, tot u als jongeling spreken.
«Mijn krijgsvolk zag uw bruid, zoo ongelijkhaar schoon,
«En heeft dat kleinood mij, hun veldheer, aangeboön
«En, ware ik vrij geweest, niets zou mij meerder streelen
«Dan eens mijn vreugde en smart met haar alléén.te deelen.