62 zouden ons, wel is waar, kunnen vergenoegen met over zulke dompers verachtelijk onze schouders op te halen, maar we stellen er prijs op, hen te overtuigen; we willen hen in onze onbegrensde hoogachting voor de Vredesvrienden doen deelen en zullen daarin misschien slagenwanneer we eene ver gelijking maken, welke binnen ieders bereik ligt. De bedoelde ongeloovige dompers worden dus verzocht eventjes vóór te komen en onze redeneering goed te volgen. Stelt u eens voor, dat eene geheele wijk van de stad uwer inwoning in lichtelaaije vlam staat. Verbeeldt u aan de óénc zijde het gejammer en geschreeuw van zoo velendie al hun hebben en houden bij den brand verliezendie eensklaps van welgesteldegelukkige menschenbedelaars worden hoort dat gegil van angstige moeders, die in radelooze ongerustheid over hare kinderen verkeerenen niet welen of deze onder het rookend puin bedolvenof door eene menschlievendemoedige hand gered zijn. Aanschouwt dat woelig en moedig klouterenwerken en pompen der brand spuitgasten dieals waren zij zelve brandvrijte midden der vlammen stand houdenen onvermoeid en onbevreesd alles aanwenden om de schrikkelijke ramp te sluitenom verdere onheilen af te wenden. Wat al beweging, wat al leven en rumoer wat al moedbeloon en zelfverloochening maar ook o jammer! wat al ellende en hartverscheurende rampspoed Verbeeldt u aan de andere zijde een maneen mensch als gij en ikvan vlecsch en beenmaar op een veel verhevener standpunt des geestes dan wij beiden geplaatstdie van dat hooge standpunt zich niet verwaardigt meê te blusschen dat's werk voor bolterikkendie 5 s menschen heerlijke roeping niet begrijpenneenonze vriend neemt meer afdoende meer intelligente, en dus meer menschelijke maatregelen, want hoort hij redevoert. Wat hij zegt? Ja, gij moogt er wel naar luisteren om tot het bewustzijn uwer bekrompen heid te komen, want hij heeft het bij 't regte eind, en zijne redeneering is zoo allereenvoudigst (juist een bewijs harer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1852 | | pagina 152