101 genomen le hebben die in zijne macht stondensloot zich in zijne kamer op, stortte zich uit in het gebed, en beval zijne zaak aan de bescherming des Hemels daar komt men hem meldendat de vijanddoor de nederlaag van het vorige jaar overdreven voorzichtig geworden, de gunstige kans verzuimt, en zijne vloot voor Brcskens ten anker laat komen. De Prins snelt naar het havenhoofd en overtuigt zich door eigen aanschouwing van dien misslag, welke het gevaar afwendt, dat de zaak der vrijheid bedreigde. "Weldra komen de overwinnaars van Roemerswaal weer bij Walcheren, en maken het ontzet van Middelburg onmogelijkd'Avila beproeft het niet eensmaar keerthet bevel des landvoogds opvolgendemet zijne vloot naar Antwerpen terug. De overgave van Middelburg was de prijs der zege. Nog drie weken lang zette Mondragon de Spaansche bevelhebber, met heldhaftige volharding de verdediging voort. Eindelijk echter was dit onmogelijk; er werden onderhandelingen geo pend en Middelburg en Arnemuiden aan den Prins over gegeven onder beding dat de bezetting vrijelijk en met hare wapenen zoude aftrekken. Den 21sleu Fcbruarij 1574 worden de beide steden ontruimd door Mondragon en zijn krijgsvolk, dat, volgens de krachtige uitdrukking van Hooft «zwart was van honger en ongemak;" woorden, die een hoog denkbeeld geven van de krijgsdeugd der Spanjaarden en overtuigend aantoonen dat het geen zwakke of verachte lijke vijanden waren, waartegen onze Voorouders kampten. Terwijl de Zeeuwsche stroomen dus getuigen waren van menigen bloedigen strijd, en van menig onsterfelijk wapen feit, was de Zuiderzee het tooneel van ecnen kamp, door de Noordhollanders even onbezweken en moedig volgehouden, als door de bewoners der Schelde-oevers. Dadelijk na de inneming van Briélle was ook Noordholland tot de zijde des Prinsen van Oranje omgeslagenmet uitzondering van Amsterdam 3 dat nog eenige jaren de zaak des Konings bleef aankleven en langen tijd het voorname middelpunt was waar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1852 | | pagina 191