Ei* waren thans van de dertien Nederlandsche schepen niet
meer dan drie overig; nogtans wordt het gevecht, hoewel
noodwendig verflaauwendeniet kloekmoedigheid van onze
zijde voortgezet, zoo uit die weinige bodems als uit het fort
en het ravelijn. De twee vijandelijke schepen, welke vastge
raakt waren, worden hevig gebeukt, en van een derde van 4(1
stukken wordt de mast en voor-steng over boord geschoten.
Ook de Franschen houden volmaar hunne magt is te zeer
verzwakt na liet verbranden van twee hunner grootste sche
pen nu twee andere aan strand liggenen twee hunne
masten hebben verlorenom met de vier overblijvende kleinere
eenige afbreuk van belang te kunnen doen. Een uur vóór
den ondergang der zon staken zij dan ook het schietenen
stellen alles wat mogelijk is in het werkom huiten het
hereik van het Nederlandsche geschut te geraken. Bijna ge
lijktijdig zijn de drie Nederlandsche schepen, de Bescherming
de Provincie van Zeeland en de Ale/ion, die lot dusverre
van hunne posten niet geweken waren genoodzaakt zich
tegen strand te laten aandrijvendaar zij al hun kleiner
rondhout of de masten in hel gevecht verlorenen bovendien
zoo veel schoten onder water bekomen haddendat zij
dreigden te zinken. De Bevelhebbers begrependat deze
maatregel in de tegenwoordige oogenblikkcn de beste was
omdat zij toch buiten staat waren den vijand veel kwaads
toe te brengen, en dit het eenige middel was, om met
vallend water de lekken te stoppen en de schepen te be
houden. Van nu af kunnen zij geen deel meer aan den strijd
nemenmaar hel vuren van de schans en batterij op de vlug-
tende Franschen wordt tot den donker met dezelfde hevigheid
voortgezet. Den tweeden dag, gelijk ook den derden, blijven
door tegenwind de twee grootste van de zes overgebleven
vijandelijke bodems nog binnen het bereik van het geschut,
wanneer met gelijke hevigheid op hen geschoten en hun nog
tamelijke schade toegebragt wordtzoodat d'Estrées in ruime
male ondervonddat het gemakkelijker was de haai in- dan
uit te loopen. Eerst den vierden dag gelukt het hem ze in