80 jaartien in een gevecht, dat tot den avond werd voortgezet. Te Urmond gingen de legers onzer vijanden uit eenSanta Croce op den linker-oever der Maas terugkeerendetrok op Thienen en Namenom Brabant tegen de wapenmacht des Stadhouders te beschermenPappenheim na het land met moord en verwoesting vervuld en gruwelen gepleegd te hebbendie door onze schrijvers bij de ergste wreedheden der Spanjaarden worden vergeleken, keerde naar Duitschland wederom wei nige maanden later in den strijd tegen de Noordsche krijgers van Gustaaf Adolf, den dood op het slagveld te vinden. Frederik Hendrik voltooide toen zijne overwinningen in het Limburgschevermeesterde met weinig moeite Limburg, 's IlertogenradcValkenburg, Dalem en ook Orsoydeed, daar de winter naderdezijn leger uit één gaanen kwam den 24'1™ November als overwinnaar in 's Gravenhage terug. En wél mogt een dankbaar volk met vreugdegejuich zijn zege vierenden held begroeten want die zege van 1652 was grootseh, was roemrijken werd met zoo weinig menschenlevens ge kocht, dat, volgens de verzekering van Montanus, de 'ver overing van zoo vele vestingen aan het Nederlandsche leger nog geen duizend man aan gesneuvelden kostte. Geen blinde dapperheid, geen roekclooze opoffering van het leven zijner soldaten, maar alleen kunst, bekwaamheid, genie, on gehoorde inspanningenen onvolprezen volharding hadden den Stadhouder ten zege gevoerd. In de Jaarboeken van onzen wapenroem verdient die veld tocht van 1632 eene schitterende plaats te bekleeden zij verdient, te allen tijde met bewondering te worden her dacht. En zeker niemand zal de heldendaden van Frederik Hendrik willen verkleinen door de bedenking, dat daarbij geen groote gewonnen veldslagen voorkomen zoo als de oorlogen van don nieuweren tijd die opleveren iedereen die geen vreemdeling is in de krijgsgeschiedenis, weet, dat in die vroegere eeuwen zulke veldslagen lot de zeldzame uitzonderingen behoorden; zoo zeer zelfs dat in onzen tachtig-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1853 | | pagina 164