42
O (Bei er een speler is: kortom, de Soldaat weet liet, wan
neer de Officier zich op eenigerhande wijze misdraagt, en de
Soldaat regelt zijne achting niet enkel naar de behandeling,
die hij in dienst van den Officier ondergaat, maar naar diens
geheele wezennaar zijn zedelijk gehalte.
Er zit dus niet anders op de Officier die door den Sol
daat geacht wil wezen zóó geachtdat hij al het goede van
hem gedaan kan krijgen, die Officier zorge daarop in alle
opzigten aanspraak te hebben: zijn zedelijk gedrag zij onbe
rispelijk; hij werke onafgebroken aan de degelijke vorming
en ontwikkeling van zijn standvastig karakter; hij vrage zich
dikwijls eerlijk af, in welke opzigten hij tekort schieten
streve er met vasten en voortvarenden wil naar om zijne ge
breken te verhelpen; hij beschouwe den Soldaat als een nut
tig en waardig lid der maatschappij die des te meer be
hoefte heeft aan de toegenegenheid zijner Officieren omdat
hij aan allen ondergeschikt is; dan mag hij gerust de
kenteekenen van zijnen rang 'thuis laten; hij zal zich eene
meerderheid verworven hebbendie haren zetel in de harten
zijner minderen heeft, en door hen zoo diep en innig ge
voeld wordt, dat zij de onvoorwaardelijkste' gehoorzaamheid
en toewijding afdwingt. Zóó moet het wezenen waar het
zóó is, ontleent de épaulet haren schitterenden glans van
grootheid en waardigheid uit het karakter van hem die haar
draagt. Onze leus zij dus nietindien ge mij niet acht
zult gij ten minste mijne épaulet achten"onze kernspreuk
zij wélzoo gij de achting voor mijn schoudersiersel, uit het oog
verliezen kondtdan zult ge nog mijne persoonlijkheid blijven
hoogachten
J. C. J. K.