56 het gunstigste geval uit roem onderscheidingbevorde ring; in het min gunstige uit rheumatisme en zelfvoldoening. De mengeling van deze twee levert een eigenaardigen ziels toestand op dien men met den naam van pensioen be stempelt. Zijn er nu welligt onder mijne lezers die eene zekere onevenredigheid lusschen inzet en winst meenen te bespeu ren dan raad ik hunzich nimmer met het dienstkleed der regeering te tooijen en zich liefst onder diegenen te scharen, voor wie wij blijmoedig en tevreden inzetten. Wij voor ons vin den in dezen inzet eene eigenaardige bekoorlijkheidbereid om voor het Vaderland in 't gemeenschappelijk belang van allen te spelen, en de winst der andere standen te beschermen, achten wij dit spel zóó verheven, dat zijn doel de gewaande onevenredigheid tusschen inzet en winst in ons oog ver dwijnen doet. Doch het is niet genoeg, dat wij tot dezen inzet bereid zijn. Om eens tot de épauletten-dragende spelers te kunnen behooren, en dus het regt van vóórspelen te verwerven, moeten wij ons een tal van onmisbare eigenschappenhoe danigheden en kundigheden eigen maken, die des te nood zakelijker zijn omdat men later aan onze leiding aan onze bedrevenheid den inzet van zoo vele braven toevertrouwt. In den door mij bedoelden stand toch vereenigen zich dui- zende spelers tot een potje een ieder levert blijmoedig zijn inzet en staat het regt om daarover te beschikken geheel en onvoorwaardelijk af. De meest ervaren kundigste en oudste spelers worden met de algemeene leiding van het spel belastzijdie reeds blijken hunner bedrevenheid ge geven hebbenbezitten daarbij het grootste vertrouwen maar dewijl hunne taak te zwaar zou zijn bij het besturen van zoo vele spelersworden hun onder-leiders toegevoegd. Deze krijgen weer hunne onder-onder-leiders waaraan nog andere jeugdiger leiders ondergeschikt wordenen zoo ont staat een schakel van leiders, wier voorname taak daarin beslaatkracht en éénheidorde en zamenhang in 't spel te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1854 | | pagina 122