82
mede ten beste bekend isdat als haer de nood ende pe-
«riculen niet seer claer voor oogen comensy gecnsins ge-
disponeert connen worden, om naer bebooren te vigileren
«voor haer eigen securiteyt" zoo schreef de Raadpensionnaris
Joan de Witt den 50slcn October 1670 aan Pieter de Groot.
Dus beoordeelde bij den aard der Hollanders in 1670 en is
die aard lot op den liuidigen dag veel veranderd? Wij ge-
looven het niet: zoo lang de «securiteyt" hetzij wezentlijk
of gewaand bestaat, zoo lang bestaat ook de afkeer van
vigilantie"zoo lang bestaat ook bij het meerendeel der
bevolking alle tegenzin in wapenhandel. Gelukkig mogen
wij er bijvoegen: maar wanneer de «securiteyt" geweken is
dan is de Vaderlandsliefde tot het brengen van alle offers
bereid. Dit getuigden de dagen van 4672 dit bewezen ander
maal die van 1850 en 1851. Zal bet echter altijd zoo zijn,
en zal het dus nimmer te laat wezen? Daartoe wordt ten
minste vereischtdat de herinneringen aan het verledene
levendig gehouden worden dat de van nature geringe krijgs
geest der Natie nu en dan aangewakkerd en aangevuurd
worde; dat liet besef der noodzakelijkheid, om alle eendragtig
den troon des Vorsten met goed en bloed te schragenvan
tijd tot tijd, niet als schrikbeeld maar als opwekkend gevoel,
in ons binnenste opgerakeld worde.
De hooggeachte Schrijver van Nederland in 1672 roept
bet ons luide en welsprekend toe: «de vergelijking van de
«weinige uitgestrektheid van ons land, en yan den geringen
«omvang onzer strijdkrachten, met de talrijke legers van
onze magtige naburendoet soms het valsche denkbeeld
«ontstaan van onze zwakheid en weêrloosheidvan onzen
wissen ondergang als natiebij eenen oorlog met een dier
«naburen. Dit jammerlijk dwaalbegrip kan alleen uitgedelgd
«worden, wanneer wij onze wezenllijke kracht leeren kennen
«door te zien, hoe bij vroegere oorlogen ons Vaderland het
«hoofd heeft geboden aan Europa's magligsle Vorsten. De
«sterkte van een land hangt minder af van de uitgestrekt-
«heid van zijn grondgebiedvan de talrijkheid zijner bevolking