Si gesteld om de verschillende brokstukken weer tot een geheel te vereenigen om ordeéénheidtuchtgeestdrift en moed te doen herleven; die pogingen werden weldra met, een goeden uitslag bekroond; maar nog bleef de getalsterkte van onze legermagt verre beneden bet benoodigdewanneer men onze grensvestingen bezetten en daarenboven eene mobiele magt te velde bijéénhouden wilde. In deze omstandigheden rigtte Koning Willem I op den lidcn October 1850 zijne aan 't hoofd dezes vermelde Procla matie tot de Noord-Nederlanders hij deed aldus een beroep op de Vaderlandsliefde en den Oranje-zin zijner trouw ge bleven onderdanen. De verontwaardiging over den ondank der zoo beweldadigde Zuidelijke broeders en over den smaad den Koning en zijn Huis aangedaan, had reeds aller gemoe deren aangevuurd om door bewijzen van trouw en gehechtheid aan den geliefden Oranje-Vorst zijne wonden te balsemen naar mate de snoodheid en overmoed ginds grooter werden naar diezelfde mate groeide hier de liefde en geestdrift voor den gehoonden Vorst aan; alle brandstoffen waren door den loop der omstandigheden opééngestapeld, en de bedoelde Proclamatie was de bliksemstraaldie den brandstapel ont vlammen deed. „Te wapen op de dringende bede van uwen Vorst. Te «wapen voor de zaak van orde en wet. Te wapen onder «ootmoedig en biddend opzien tot den Almagligen Goddie Nederland en Oranje zoo dikwerf uit de grootste gevaren «heeft gered!" Deze woorden weergalmden van 't eene eind des gekrenkten Vaderlands naar 't andere; deze woorden vonden een helderen weerklank in de harlen en monden aller trouw gebleven onderzaten en nooit welügt bereikte de geestdrift en vurige Oranje-zin eene zoo groote hoogte als toen deze woorden de bede des Vorsten in de harten zijner onderdanen had uitgestort. Als ware zijne slem door duizende echo's vermenigvuldigd, zoo weerklonk zijne wapen kreet bij onze anders zoo bezadigde en kalme Natie; ieder had met klimmend verlangen naar het oogenblik gehaakt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1854 | | pagina 150