10
zich zeiven; hij mag zijn eigen persoon niets hoegenaamd
veroorloven wat hij anderen weigerten denke nimmerik
hen Officier en mag dit doen, doch gij zijt Soldaat en moet
het laten. In dezen misslag vervalt menigeen; dan ver
wekt zijne strengheid niet alleen tegenzinmaar zelfs lust
tot verzeten voorzeker de Officierdie daartoe aanleiding
geeftlaadt eene niet te dragen verantwoordingop zich
omdat op het feitelijk verzet in onzen stand de doodstraf rust.
Bovenal pare hij aan zijne strengheid de grootste, billijk
heid en gelijkmatigheid. Ieder mensch draagt in zijn binnenste
zekeren afkeer van onregt omdoch hij den een bestaat hij
in meerdere mate dan bij den anderen, en om altijd en overal
billijk te zijnis het niet voldoendedat wij de inspraak
des harten volgende neiging alleen is hier niet toereikend
zij doet vaak onbedachtzaam afdwalenniet zelden is de on
billijkheid begaan eer wij er aan denkenen zonder dal het
onze opzettelijke bedoeling was. Ook hier is weer een vast
beginsel noodigdat men zich door volgehouden inspanning
eigen moet maken. Het allereerste beginsel der billijkheid
isdat wij in den Soldaat een mensch zieneen natuurge
noot, een broeder, die misschien op lager standpunt in de
maatschappij geplaatst is dan zijn meerdereen welligt in
geest-ontwikkeling voor dezen onderdoet, maar die evenmin
als deze van gevoel ontbloot is en wien de gehoorzaamheid een
knellend juk wordtzoodra de meerdere zich onreglvaardige
eischen én onnoodige plagerijen veroorlooft. Hiervan door
drongen te zijn, is noodzakelijk voor wie billijk wil wezen,
en de aanvoerder, die in den soldaat den mensch voorbijziet,
om in hem slechts het onbezielde werktuig te ontwaren; de
aanvoerder, die zich met zijne verbeelding niet in de plaats
zijner ondergeschikten weet te stellen om met hen te gevoelen,
met hen te gehoorzamen, vaak met hen te lijden; die aan
voerder zal dikwijls tegen de billijkheid zondigen en telkens
haat en wrok inoogsten. De billijkheid vordertdat men
den een niet toestaat, wat men den ander onder dezelfde
omstandigheden weigert; dat men zijne eigen dwalingen liever