IS lang; bleef woeden. liet zou vermocijcnd zijn hier de bijzon derheden van den afwisselenden kamp te beschrijvende togten van Hollands Graven (1), hunne weinig beslissende overwinningen de oogenblikkelijke en schijnbare onderwer ping van Frieslandspoedig gevolgd door cene nieuwe uil- barsting van den opstand en door eene volledige afschudding van het Ilollandsche juk. De tweedragt, die weór hand over hand in Friesland begon toe te nemenbegunstigde de aan slagen des vreemdelingsen van de partij der Velkoopers sloten zich verschillende edelen bij Hertog Albrecht en bij den Graaf van Ooslervant aan. De Schieringers echter hielden onbezweken den kamp vol tegen de Ilollandsche heerschappij en wanneer zij de van hun land afvallige Friezen bestem pelden met de benamingen van pluimstrijkers slaven van prinsengunst en verraders van de voorvaderlijke vrijheid" dan stemde de grootc meerderheid des volks met hen inen waren zij werkelijk de uitdrukking van de algemeene donk' wijze. Juwinga's heldhaftige zelfopoffering bleef zijne land- (1) Onder die toglen verdient vooral die van 1398 vermelding. In Eekhofi-'s geschiedenis van Friesland fbl. 116 en 117) vindt men daarover de volgende bij zonderheden, die ook krijgskundig belang hebben: In Mei 1398 beval hij" (Hertog Albrf.cht) al zijne leenmannen en ridders, zelfs die uitlandig waren, om hem tegen bet laatst der maand Junij met een bepaald getal gewapende mannen ter hulp te komentot den nieuwen logt naar Friesland. Even zoo de steden van Holland en Zeeland, waarvan enkel Dordrecht moest le veren: 600 gewapende mannen, 20 timmerlieden, 10 smeden, 10 metselaars en 2S schutters, benevens een aantal horden. Deze laatste waren bestemd om den overtogt langs moerassen en slechte wegen gemakkelijk te maken; terwijl de getallen dier handwerklieden blijken gevendat de Hertog zijn gezag hier nu wilde vestigen door het bouwen van kasteelen gelijk vroeger in Noord-Holland was geschiedwaartoe hij eene groote hoeveelheid calckijser ende hout dede copcn totter timmeragie in ons reijsen, die wij, off God wil, doen zullen op onse vijanden die Oistvriesen." Bovendien moesten de elf voornaamste Hollandsche steden 444 schepen (behalve de groote) leveren, en verzocht hij de stad Zierikzec, om hem 25 groote geprovian deerde schepen te leenen en daarmede de hulpbenden, welke hij in Engeland had aangeworvente halen eri naar Vlissingen te brengen. Van elders leende hij nog 300 schepen, ontbood hulp uit ZeelandUtrecht, Zalland, het land van Altena enz.: terwijl de Heer van Hensberg hem met 200 bemande galeijen en 400 gld., gelijk Haarlem met 4 schepen en 5000 oude schilden, bijstand deed. Zeffs verzocht hij on dersteuning van den Koning van Frankrijk en andere vreemde Vorstenen besloten de Zeeuwen hem 8000 man te leverenbehalve de manschappen welke reeds van hunne steden waren gevorderd. Eindelijk waren de menigvuldige toebereidselen tot den Frieschen oorlog gereed, en het groote leger met de talrijke vloot te Enkhuizen ver zameld alsof het de verovering van het Heilige land zou gelden."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 101