67 afkomst, en zullen nooit ophouden, de aangename gevoelens van kinderlijke genegenheid aan te kweeken. Andermaal weerklonk het Wilhelmus en toen de ge moederen tot bedaren gekomen waren, vatte de Heer Gc- i.ian Crommeun Verplanck voormalig voorzitter der Socië teit het woord op als volgt i Ik moet u dank zeggen, Mijnheer de voorzitter, en u Heeren leden der Sociëteit voor de eer, welke gij mij schonkt, met mij uit uw midden te kiezen lot het beantwoorden van den feestdronk, die zoo even werd ingesteld ter dank bare gedachtenis aan de stichters der stadwaar wij thans vereenigd zijn. Ik zou kunnen wenschen dat uwe keus op eenig ander lid gevallen ware, dat met betere stem dan ik op dit oogenblik heb, en met grootere welsprekendheid, doch naar ik vertrouw niet met voller hart deze dankbare gedachtenis beantwoorden zou. liet is inderdaad geen ge ringe erkentelijkheid, die wij leden dezer Sociëteit en be woners dezer stad onzen achlenswaardigen en uitmuntenden voorouders schuldig zijn; want zij lieten ons een rijk legaat na in hun eenvoudig voorbeeld van vérziend doorzigt, in hunne stoute ondernemingen hunne geduldige volharding hunne wijze en zorgvolle doch weldadige spaarzaamheid, hunne vreedzame huisselijke deugden en bovenal in hunne zuivere, strikte en onbevlekte eerlijkheid. De rijke gevol gen, de overvloedige vruchten van deze niet schitterende, doch onschatbare hoedanigheden zijn thans óns deel; want ofschoon duizende andere werkzame en sterke handen An- glosaksen van Oud- en Nieuw-EugelandFranschenGer manen, Skandinavisehe en Keltische afstammelingen, men- schen van alle talen en natiën zamengewerkt hebben, om den gouden handels-troon op ons rotsig eiland te stichtende diepe en stevige grondvesten van dezen keizerlijken bouw werden lang te voren op ons zandig en rotsig Manhattan gelegd door de handen dier geduldig werkzame en wijs ondernemende mannen, wier deugden en gedachtenis wij zoo even onzen dankbren tol betaalden. In

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 153