71 in zijne algemeene en uitgestrekte werking op het geheele raszeker, duidelijk en groot. Die invloed en werking, zoo wel als het voorbeeldde aard en de ziel van Neer land zijn, ik vertrouw het ten volle, duidelijk zigtbaar in de geschiedenis, in het karakter, in den burgerlijken en politieken toestand van onzen Staat en onze Natie, en ter wijl wij ons daarop beroemenzijn wij niet slechts de ver tegenwoordigers van onze afwezige broeders van den Ame- rikaansch-Bataafschen stam maar van onze gansche verbonden bevolking, onaangezien haar afkomst en oorsprong. Ziet terug op de groote worsteling voor onze onafhanke lijkheid, op het roemvol Congres van 1775, 'twelk het bonds-beginsel grondvestte, waaraan wij een wezentlijk en nationaal bestaan dankenen 't welk voortdurend den grondslag van ons federaal bestuur uitmaaktop dat Congres, dat door oorlog, armoede en verdeeldheid heen a duisternis vóór en gevaren achter,, dit volk tot vrede en vrijheid voerde. Waar vond dat roemvol oud Congres de voorbeelden voor zijne handelingen de rigtsnoeren van zijn bestuur? Ik zou de laatste zijn in het ontkennen onzer verpligtingen aan de groote starren van Engelands vrijheid aan de mannen zijner twee omwentelingen, met wier geesj de vrijheids-mannen van onze omwenteling doorzult waren en wier beginselen en woorden in onze verklaringen van 1775 en 1770 verligchaamd zijn. Nogtans heeft in andere opzigten onze omwenteling weinig overkomst met die van Groot-Britanje. Waar vindt men in de Engelsche of eenige andere ge schiedenis het voorbeeld van eenige ondergeschikte gewes ten die zich in hunne worsteling onderling verbonden niet alleen legen eenen Monarchmaar tegen eene magl- vollewereldrijke, souvereine Natie, en die in deze worste ling de onafhankelijkheid verwierf? Welke vergelijking welk voorbeeld kan men vinden voor dat oud Congres van 4775, voor zijne moeijelijkhedenzijne werkzaamheden en zijne zegepralen? Daar is er ééne, en niet meer dan ééne.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 157