78 geestdrifthoogachting en toegenegenheid dat zij de Offi cieren en Adelborsten onzer Zeemagtdie het voorregt hadden het feest hij te wonen met billijken trots vervullen moesten. Nog menige feestdronk werd er behalve de door ons mee gedeelde ingestelden 't was als wilden de sprekers elkaar voorbijstreven in het ten toon spreiden hunner bewondering van alles wat Neerland ooit opleverde en in het dankbaar erkennen der verpligtingen van New-York jegens zijne stichters. Was dit vleitaal? Onwillekeurig doet zich die vraag op, waar de lof zóó uitbundig was. Doch waartoe zou men ons vleijen? 't Is waar, in den regel is elk beschaafd mensch geneigd wanneer hij gasten heeft het dien gasten zoo aangenaam mogelijk te maken; men zet in den kring zijner genoodigden altijd een Zondags gezigt men trekt er zijn Zondags pak aan. Dit zal ook liier wel het geval geweest zijndoch dit alléén kon zóó niet doen spreken. De taal des harten kan niet nagebootst worden, en om in gloei- jende woorden eenig onderwerp te behandelen, moet men ook werkelijk voor dat onderwerp gloeijen en in geestdrift ont stoken zijn. De feestdronken droegen over 't algemeen het kenmerk van eene grondige bekendheid met de geschiedenis van ons Landhet stond den sprekers duidelijk en klaar voor oogenwaarin hunne stamgenoolen in 't Moederland uitgeblonken hebben, en dit bewijst voldoende, dat zij met eene belangstellingdie alleen door bloedverwantschap ge wrocht kan wordende lotgevallen van Neerland gadege slagen en opgemerkt hadden. Al stellen wij dus een deel der door ons vernomen zoo vleijende woorden op rekening der hoffelijkheid, die men voor gasten ten toon spreidt, er blijft nog genoeg over om het Vaderlandsch gevoel te stree- len en te verwarmen. Wij beseffen volkomen, dat de Officieren en Adelborsten onzer Ylootdie daar aan den disch gezeten wareneerst toen regt gevoeld hebbenhoe lief hun onze geboortegrond was. Menigeen hunner drukte zijn gevoel van dankbaarheid

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 164