84. ster heenslingerend naar beneden. Mijn hemel, wat een spektakell>e reus verzoekt, ons met gebaren om het hoofd te steken door het luik in de zijde van dat groolc vat. Het is alsof wij op eens in ecne diepe mijn keken. Ecne don kere, onmetelijke ruimte, hier slechts aan den eenen kant somher verlicht door een paar kaarsen op stokken, terwijl op eene stellaadje tegen den wand twee mijnwerkers ik meen kuipers hangenbezig met hamer en beitel om het ruime vat te herstellen. Iedere slag, dien zij geven, weergalmt door het gehecle gebouw: wij kunnen hel hier niet uit houden. Door eene deur in de galerij bereiken wij een langen gang, en daaruit komen wij in de eigentlijke brouwerij. Onder onze voelen, beneden in het gebouw, zijn de foi- nuizenhier staan de kolossale ketels, sommige meer dan dertig voet diep welker bovenste randen ongeveer drie voel boven den vloer van de zaal uitsteken. Eenige koken en zijn toegedekt; andere zijn open en nog brandend heet. Voor het gemak der brouwersknechts zijn er loopplanken over heen gelegd, van den eenen rand lot den anderen. Verbeeld uals men er in vielNiet heel lang geleden is een dergelijk ongeluk in de grootc brouwerij van IUnbubv gebeurd. Een werkman stortte in een keteldie S00 vaten bier bevatte. De ongelukkige verloor zijn levende firma de 800 vaten hier, ter waarde van ten minste 12000 gul den, die men onmiddellijk in de goot liet uitloopen. Wij zullen thans verder gaan men brouwt het bier hier als overal; alleen moet ik u opmerkzaam maken, dat het eene dwaling is te veronderstellen, zoo als men algemeen doet, dat de bijzondere kwaliteit van het bier van het Theemswater afhangt. Geen druppel uit de modderige gol ven van de rivier wordt ooit in de groole brouwerijen ge bruikt. Het water wordt opgehaald uit artesische pulten, aan die inrigtingen behoorendedie soms over de EiOO voet diep zijn. De verbazende hoeveelheid water, door deze brouwerijen gebruikt, beeft gemaakt dat in de laatste rijf-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 170