11 doen. Hoe groot de eerbied ook was, dien J uw inca aan zijne landgenooten inboezemde, toch ging die niet zoo ver 0111 hen een voorstel te doen aannemendat zij als hunner onwaardig beschouwdendoldriftig en naar geene verstan dige redenen luisterende, besloten zij bel leger van Hertog Aliirecht slag te leveren, zoodra dit voet zoude hebben ge zet op der Friezen grond. Juwinga zag met droefheid zijne wijze raadgevingen in den wind slaan en zijne verblinde landgenooten een strijd te gemoet snellendie niet anders dan nadeelig en nood lottig voor ben konde zijn. Toch besloot de Potestaat zijne zaak niet af te scheiden van die zijns volks, al mogt hij zich dan ook met regt beklagen over de miskenning van bet gezagwaarmede hij was bekleed geworden. Hij bleef Veld heer, bij bleef Potestaat; hij stelde zich aan bet hoofd der heirmagt, die de Hollanders te gemoet ging; vastelijk voor nemens door zijne dapperheid het nadeel van den ongelijken strijd zoo veel mogelijk te verminderenen de nederlaag die hij voorzag niet te overleven, maar, vechtende 'in de voorste rijen, zich voor zijn Vaderland op te offeren. De ontelbare scheepsmagt van Hertog Albrecht verlaat de haven van Enkhuizen en steekt de Zuiderzee over, schier geheel bedekt door de vaartuigen der Hollanders; wind en weer zijn gunstig, en weldra wordt de Friesclie kust bereikt en landt het leger te Kuinder. Van daar trekt de Hertog naar het Oostcrzee-ingerland en trekt op Scho lerzijl aan, waar bijna 50,000 Friezen zijn vereenigd om hunnen vijanden het hoofd te bieden. Niet dadelijk heeft er een hoofdstrijd tusschen de beide legers plaats. De Friezen hebben op de toegangen tot hunne stelling sommige kasteelen en schansen bezet, die de Ilol- landscbe magt eenige dagen ophouden, met kleine scher mutselingen doorgebragt. Maar het gelukt eindelijk aan eene sterke afdeeling voetvolk en ruiterij van den Hertog, omover eeneti omwegeene omtrekkende beweging te verrigten tegen die vooruitgeschoven posten des vijands,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1855 | | pagina 97