19 «Geleerde lui!" Neen, dit waren zij niet; de kennis, die zij bezatenwas nuttignoodigonmisbaar om zich met eerc op het verwerven van hoogere rangen in het leger toe te leggen, om niet ongeschikt te zijn, wanneer zij aan de beurt kwamen om een Balaillon te kommandeerendaartoe konden zij zich verder bekwamendaartoe hadden zij de gronden gelegd en niets meer; en verder kon men ook niet gaanwant wanneer al het opgenoemde na eene vierjarige opleiding verkregen is, dan is het al heel wel. Bij het beelddat wij hier in korte trekken gaven van hel onderwijs op de Akademie genotenen waarhij wij de Infanterie en Kavallerie op het oog hadden, omdat bij die wapens de geleerdheid den meesten tegenstand ondervond hebben wij zelfs de kennis van sommigen hooger gesteld dan zij was. Iloe er ook naar gestreefd werdom bij het krachtig handhaven der examens van toelating en overgang zelfs van de middelmatigsten de hier omschreven kennis te vorderener zijn steenendie hoe ook geslepenaltijd steencn blijven, en nimmer den glans des diamanten aannemen. De besten echter, zij die den moesten aanleg hadden en dien aanleg gebruiktenzij waren dus gevormd als wij het hier voorstelden; de anderen waren het minder naar gelang van hunnen aanleg en hunnen ijvermaar allen waren zij ge noodzaakt geworden dien aanleg te ontwikkelenwant met de examens 'werd de hand niet geligt. «Maar voor geen oortje Soldaat!" Ook deze bewering was even valsch als de eerste. Het waren jonge menschen dien de krijgstucht als eene eerste en dringende noodzake lijkheid ingescherpt was; jonge menschen, die men aan eene strenge tucht onderworpen hadom er hun de onmisbaar heid van te doen beseffenom haar in hun karakter in te weven; het waren jonge menschen, die in de exercitiën van hun eigen wapen grondig en goed bedreven waren, en de geschiktheid bezaten zelve die exercitiën te onder wijzen het waren jonge menschendie hunne dienst- en exercitie-reglementen op een prik kendenen daarin voor 2'

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 105