20 geen Officier behoefden achter te staan; het waren jonge menschendie tweemaal zes weken gekampeerd hadden en daar praktisch geoefend waren in het schijfschieten, in het traceeren en opwerpen van veldwerkenin het vervaardigen van fascinesschanskorven en patronenin het opmeten met instrumenten en op het oog, in het uitzetten van veldwachten en het verrigten der veiligheidsdienstin het doen van patrouilles, in het uitwerken van taklische onderstellingen, in het verrigten van verkenningen; terwijl zij er bovendien gelegenheid hadden gehad den batterijhouw en de schiet oefeningen der Artilleriealsmede den mijn- en schans-arbeid der Genie bij te wonen. Dit alles vormt nog niet geheel den Soldaat wij geven het volgaarne toemaar het is den Officier nuttig en noodig het te kennen, en vele Officieren waren zelden of nooit in de gelegenheid zich te bekwamen in al hetgeen wij hier van de praktische vorming der Kadetten opnoemden. Wat ontbrak er aan die vorming der Kadetten om hen den eernaam van Soldaat te doen verdienen? Wij zullen het u zeggenwant wij zijn geenszins voornemens de waar heid te verbloemen. Zij bezaten geen diensl-routine hoege naamd; zij kenden den Soldaat niet; zij waren vreemd in de kazerne; zij wisten niet volkomen, hoe zij hun gezag moesten uitoefenenmenigte van dienstdétailsdie aan geen vaste "voorschriften onderworpen zijn en bij het eene korps ge heel anders uitgevoerd worden dan bij het anderewaren hun vreemd. Dit wijte men echter niet aan de Akadernie; het zou on geveer hetzelfde zijn als wilde men eenen Generaal verwijten, dat in zijne Brigade geene krijgs-ervaring zetelt, wanneer de vrede vijf en twintig jaar geduurd heeft. Het kon de roe ping der Akadernie niet zijn deze soldatenvorminghoe on misbaar ookaan hare kweekelingen te gevende tijdaan de opleiding besteedwas vooral bestemd om hun datgene te onderwijzen, wat zij anders niet leeren zouden en toch ook even onmisbaar was. De Akadernie mogt veilig ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 106