So
houden en hen meer en meer voor hunne taak te bekwamen
ik spreek van de dienstendie zij daardoor aan het leger
bewijst. In de laatste jaren toch hebben verscheiden oude
makkers, die lang, zeer lang aan de Akademie werkzaam
waren geweest, die Inrigting verlaten. Zij betreurt het ge
mis hunner gewigtige diensten; maar zij heeft daarbij ééne
voorname troost. Het is dat zij die diensten nu in den
boezem van het leger zelf bewijzen, al zijn zij dan ook van
een geheel anderen aarden dat zijwel verre van minder
geschikt te zijn geworden voor de actieve dienst bij den
troep, integendeel daartoe uitstekend geschikt zijn, dit
blijkt uit de betrekkingenwaartoe zij geroepen zijn en uit
de wijzewaarop zij die vervullen. Wij zijn alweer aan
die oude en onvergetelijke makkers te zeer gehechtom
hierover verder uit te weidende feiten spreken echter dui
delijk genoeg. Zetten wij dus onze opsomming voort, want
ofschoon wij naar kortheid wenschen te streven er doen
zich telkens onderwerpen opdie niet onvermeld mogen
blijven.
De militaire letterkunde was in onze taal vóór 1S50 bui
tengewoon arm en schraal: zij was achterlijk bij die van de
meeste Europeesche legers. Het onze telde al zeer weinige
mannendie hunne krachten daaraan wilden wijdendoch al
is er niets gedaan om haar aan te moedigen, zij heeft zich
steeds rijker en rijker ontwikkeld, en gaat nog voort op de
haan van vooruitgang, niet om met wrange vruchten
kwaad te stichtengelijk bij eene kwalijk begrepen roeping
van den Schrijver zoo ligt het geval kan zijnmaar wel
integendeel om met hare helder lichtende fakkel nut te
stichtenom wetenschap en beschaving te verspreidenom
militairen geest en militaire hoedanigheden aan te wakkeren,
om zooveel dit kan de ontbrekende krijgs-ervaring door
krijgskennis te vervangen. Is het noodigdat wij om dit.
oordeel te staven, de degelijke militaire werken opnoemen,
die vooral sedert de wederoprigting der Akademie het licht
zagen? Is het noodig, dat wij dc Schrijvers vermelden, die