o7 zijn observatorium te bezigtigen. Eene vrolijke kamer te genover diewaar wij zatenbevat niets dan een grooten kijker, de eerste merkwaardigheid, welke hij mij laat zien. Deze kijker (het is goed dat geene sterrekundigen bij ons zijn) is een eenig instrument in zijne soort. D'. Luther legt mij ook uit waarom, en zoo lang hij spreekt, versta ik best, waarin de voortreffelijkheid van het stuk bestaat:een half uur later weet ik er niets meer van. Ik geloof, dat de hoofdzaak was de zeer ingewikkelde bewegingenwelke men daarmede maken kan zonder het evenwigt van den langen koker te storenmaar hoe dit geschieddezie dat zou ik evenmin kunnen beschrijven als zelf eene planeet ontdekken hoewel dit, volgens Professor Kaiser slechts kruijerwerk' ismisschien wel juist daarom. Achter deze vrolijke kamer met den blank gepolijsten kijker is een somberder vertrekdat (voor mij) een veel geleerder en tooverachliger aanzien heeft. Daar zie ik eerst een mageren chronometer tegen den muur, die verbazend hard tikt en verbazend accuraat loopt, en dan twee steenen pilarenwaartegen kleine kijkers en allerlei raderwerkdat ik niet eens trachten zal te beschrijvenvastgemaakt zijn. Dit zijn de passage-instrumenten. Daarmede bepaalt men den tijd als de sterren door den meridiaan van de plaats gaan. De geringste trilling van die instrumenten zou alle bereke ningen in de war brengen ik loop onwillekeurig op de toppen van de teenen voorbijen volg den huisheer naar bovennaar het eigentlijke observatorium. Wij klimmen door een zolderluikhetwelk de Doctor dadelijk achter ons laat vallenin den koepelwelken ik van buiten opgemerkt had. Daar is niet veel te zien. Eerst de witte murenwaarop het beweegbare dak rust, dat ongeveer zeven voet van den grond ondersteund wordt door een ijzeren ring, uit één stuk ge goten, in den vorm van eene goot, waarin drie ijzeren kogels rollen, op gelijken afstand van elkaar, en die dus door de geringe wrijving den astronoom met zeer weinig moeite in staat stellen, het open luik in het dak willekeurig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 143