7'J dat hij het niet raadzaam acht haar aan te vallenmaar naar de zijde van Orderen trekt om door het bezetten van dat dorpten minste den terugtocht over den Schelde-dijk naar Lillo te verzekeren. IJdele hoop Ook tot Orderen zijn de Fransclie troepen reeds doorgedrongenzij hebben dat dorp reeds bezet en daardoor den laatsten weg afgeslo ten die het Ilollandsche leger naar Lillo konde leiden. Schuijlendukg trekt toen terug., en neemt stelling bij ecne vaart tusschen Orderen en Muijsbroek. l)e Fransclie troepen rukken uit CappelleMuijsbroek en lloeven vooruilen na deren Eelceren. Het was toen tusschen 2 en 5 uur des namiddags gewor den. De toestand van het Ilollandsche leger was op dat oogenblik zeer gevaarlijk; wanhopig zou men zeggen, wanneer men dat woord immer mogt bezigen voor tien dui zend mandie vereenigd zijn en de wapens in handen hebben. Het Fransclie leger stond tusschen Obdam en Noord- Brabant, liet breidde zich uit van Orderen aan de Schelde over Hoeven naar Cappelle en de Breschaelsche heideen na derde van daar de Ilollandsche legermachtdie in hare stel ling bij Eekeren front achterwaarts liad moeten makenen dus nu Antwerpen en de vijandelijke liniën in den rug had. Eene Spaansche afdeeling, van het fort St. Philippe langs den Sc/ieMe-dijk in de rigling van het dorp Wilmerdonk oprukkende, was op het punt zich bij de Fransche af deeling te Orderen aan te sluiten. Het Ilollandsche leger was geheel afgesneden en moest, om behouden te blijven, zich door den vijand heen slaanbij eene nederlaag was het reddeloos verloren alleen eene overwinning kon behoud aan brengen; maar die overwinning moest behaald worden op een dubbel zoo sterken vijand. Terwijl het Ilollandsche voetvolk zich bij Eekeren in slagorde schaarde en in gevecht kwam met de uit Hoeven cn Cappelle aanrukkende Fransche balaillonswas Obdam met de ruiterij, het geschut en een paar bataillons infanterie, over den dijk voortgerukl, die van Eekeren over Wilmerdonk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 161