90 dwingelandijmaar zij hebben zich ook meestergemaakt van den wereldhandelen zich tot zulk eene hoogte verheven, dat vreemde mogendheden hunne vriendschapja zelfs hunne be scherming zochten. In meer dan één opzigt strekte de Republiek tot voorbeeld aan andere landen hare legers waren eene school waar men van heinde en ver de krijgskunst kwam leerenhare vloten en werven waren kweekplaatsen voor zeevaarders en scheepsbouwers. Overal waren bronnen van welvaart, van rijkdom geopend; scheepvaart, handel, visseherij en nijver heid hadden van alle kanten nieuwe bewoners naar onze ge westen getrokken steden en dorpen waren vergroot gewor den binnenmeren drooggemaakt en in vruchtbare landouwen herschapen. Mogt de aanhoudende oorlog al schatten ver slinden dit hield onze vaderen niet af, ter zelfder tijd ook schallen te besleden om tal van nuttige inriglingenvijf hoogescholen en twee athenaea, tot stand te brengen. Die tijd van buitengewone krachtsontwikkeling in het veld en ter zee was ook die van den bloei der wetenschappen. Ook onder bel rumoer van den krijg bloeiden de schoone kunsten. Met het volste regl draagt dan ook de tijd van Frederik Hendrik den naam van de gouden eeuw der kunsten en letteren. Waar leefden, toen of later, gelijktijdig zulke uitmuntende dichters, als Hooft, IIuygens, Vondel, Cats en zoo vele anderen; waar vond men zulke voortreffelijke schilders, als Rembrandt, Miereveld van der Hulst en Jordaens, als Dou, Potter Ruisdaf.l en eene menigte andere alom bekende sieraden der Hollandscbe school En aan wien had men al dien voorspoed, al dien luister, naast God, te danken? Aan het beleidaan het doorzigt, aan den heldenarm der Oranje vorsten wier wapenroem in den tachtigjarigen worstelstrijd zoo schitterend heeft uitgeblonken. Ware toch altijd het besef van de gewigtige diensten, door het Huis van Oranje aan Nederland bewezenbij den landzaat levendig gebleven; hoe menige grievende vernede ring, hoe menige schrikkelijke ramp zou men voorkomen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 176