102
tegen regt en rede, tot lijfwachten van den geweldenaar
gedwongenzijne rijkdommen ten behoeve van vreemde be
langen en ter bestendiging van eigen' onderwerping geroofd
en verslonden; zijnen handel vernietigd, en alle andere
bronnen van vorige welvaart en bestaan naar andere oorden
afgeleid, of ten eenen male verstopt.
«Dwaalt, Nederlanders! langs uw straten,
«Zwerft uwe ontvolkte steden rond,
«Ziet wat de vloek dier onverlaten
«Langs uw' verguisden bodem zond
«Uw schatten, eer en regt en zeden
j Verwoest, verdelgdin 't stof vertreden,
«Uw naam, uw taal veracht, verfoeid;
«Gesard, geplunderd, uitgezogen,
«Door 't snood geboeft zelfs aangespogen
«En al uw welvaart uitgeroeid."
Welk eene toekomst stond het dierbaar vaderland te
wachten? 'k Waande" dus zong een onzer dichteren wiens
hart warm vooh het heil des vaderlands klopte, (-{-)
«'k Waande in de toekomst mij verplaatst: mij dacht, ik dwaalde,
»Door moer en drassig- land, waarop geen veldbloem praalde,
«Geen rund zich hooren liet! Ach, Neerland! 't was uw grond,
«Waarop ik eenzaam en verlaten mij bevond
«Ik zocht de scboone stad, waar ik het licht aanschouwde,
»Die 't heilig voorgeslacht aan 's Amstels zoomen bouwde 5
«Helaas! ik zocht vergeefs! Een ranke, kale hut,
»Naauw voor het buldrcn van den woesten storm beschut,
»Was alles wat ik vond! 'k zag naakte visschèrs dwalen,
«Waar eertijds 't feestmuzijk klonk in de marmren zalen
»lk klauterde over 't puin ik zwierf wanhopend rond,
»Of ik de graven van mijn Voorgeslacht hervond!
«Ach! 'k vond geen graven meer! Een grijsaard treedt mij nader:
»»Wie gij ook wezen moogt, ontdek me, ik smeek dit, vader!
««Stond hier niet Amsterdam?" dus hef ik snikkende aan.
H. H. Klijn, Gedichten, I. bl. 84 (2e druk).
Helmers, Hollandsche Natie, 3e zang.