55
diezelfde redenen geven ons ook thans aanleiding de weder
ingevoerde scheiding te betreuren. Men begrijpe ons echter
wel wij betreuren die scheiding niet speciaal voor de Aka-
demie, wij betreuren haar nog veel minder voor het perso
neel dezer Inrigting; wij betreuren haar hoofdzakelijk
voor de Marine zelvewaarin wij even veel belang stellen
als in het leger waartoe wij behoorenwant al staat het
elk soldaat vrij eene innige voorliefde ie hebben voor het
wapen waartoe hij behoorthij mag ook zeker zoo veel
waarde hechten aan hel algemeen belang, dat hij geen ander
wapen van zijne broederlijke genegenheid uitsluit. De Marine
nu is ons, vooral sedert wij gelegenheid hadden kamcraad-
schapsbandcn met haar aan te knoopendierbaar geworden
wij zijn er ongemerkt toe gekomen een veel levendiger be
lang in haar te stellen dan ooit te vorenen juist die ge
negenheid en belangstelling beletten ons onverschillig te zijn
omtrent hare lotgevallen.
1 Wij betreuren de scheiding niet speciaal voor de Aka-
demie, en nog veel minder voor haar personeel;" deze
woorden vereischen eene nadere opheldering, welke wij
gaarne geven.
Sedert de vereeniging van het voormalig Marine-Instituut
met de Militaire Akademie tot stand kwamis er veel vóór en
nog veel meer tegen die vereeniging ingebragt. Het laatste was
niet altijd vrij van vooroordeelen want van degenen die hunne
bezwaren tegen haar aan het publiek meedeelden zijn er
slechts zeer weinige geweest voor zoo veel ons bekend is
geen enkele die zich eerst de moeite gaven om op de
llredasche Akademie hare uitwerking te komen gade slaan.
Door hare tegenstanders is de zaak meestal zoodanig voor
gesteld, als ware men te Breda uit eigenbelang op de ver
eeniging gesteld uit baatzucht zoowel wat de Akademie
betrof, als van de zijde van haar personeel. Waarin nu die
baatzucht beslaan kon is ons nooit regt duidelijk geweest
in tegendeel, het is ons ten klaarste gebleken, dat er van
de zijde van het personeel eene groote zelfverloochening,