2 l,affeene wetenschap, waarin niemand meer vreemd is, sedert schier iedereen geroepen kan worden om haar als lid van de Tweede Kamer, of althans als medebestuurder in een Gemeenteraad toe te passen! Welllgt komen wij er nog te eeniger tijd toe, onze krachten hieraan te wagen; doch alvorens daartoe over te gaanraden wij hun die aan zulk een betoog behoefte mogtcn hebben, de geschiedenis van den eersten Staat den besten uit het hier bedoelde oogpunt te bestudeerenen indien het hun geheel onverschillig is, kunnen ze, om er hun nationaal gevoel tevens wat bij op te wekken, zeer gevoegelijk die van ons eigen Vaderland ter hand nemen! Wij verzekeren hun gerustelijk: dit kan geen kwaad. Wanneer zij dan aldus de noodzakelijke gronden zullen gelegd hebben, zal het misschien overbodig wezen, dat wij onze pen scherpen om de waarheid van bovenstaand motto te staven; vermoc- dehjk zeggen zij dan reeds uit eigen beweging Hetgeen te bewijzen was Voor het oogenblik dus houden wij dat motto voor waar, en al is het ook overbodig te achten, wij vertolken het woordelijk in onze moedertaal «De Officieren zijn de bezitters, de dragers, de bewaar ders van alle krijgsmansdeugden cn eigenschappendie een volk krijgshaftig en groot maken, die de bescherming des Vorsten, de veiligheid des Vaderlands waarborgen." Ecnc schoone en edele roeping voorwaar, en het kan der halve geenszins onverschillig zijnhoe die roeping begrepen en vervuld wordt: het is dus van het grootste belang, dat zij, die zich aan deze verheven en eervolle roeping toewij den, naar den geest, naar de ziel en naar het ligchaam eene opleiding ontvangen, welke hen in staat stelt aan de grootsche eischen te voldoen, hun door die roeping opgelegd. Dit begreep de eerste Oranje-Vorst, die na de herstelling van Neêrlands onafhankelijkheid als Koning den troon der Nederlanden beklom. Nog als Souvereine Vorst, en dus in die dagen toen er zoo véél te organiseerenzoo véél te regelenzoo véél te leidente besturen cn te hervormen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1856 | | pagina 88