60 men er volstrekt boven moet gaan om een goed resultaat te verkrijgen. Hij, die aan dat programma voldoet, en ook geen uttel of jota meer kent, kan verzekerd zijn van ge- plaatst te worden. Maar, zal men zeggen het kan toch eer goed dan kwaad wanneer iemand meer weet, dan strikt genomen van hem' gevorderd wordt. Dat stemmen wij, in 't algemeen genomen, volkomen toe, en wij moeten bekennen, dat wij nog nooit een menseh ontmoet hebben die te veel wist, doch in verreweg de meeste gevallen wordt dat meerdere bij de Aspiranten ver- kregen ten koste van het noodzakelijke. Alles heeft zijn tijd. Dat programma van liet examen, hoe weinig omvattend het sommigen toeschijnt, is vrij wel berekend naar den gemiddelden leeftijd der Aspiranten. Voor een gezond hoofd en cene verstands-ontwikkeling zoo als men die bij een knaap van vijftien of zestien jaar verwachten mag, kan men te vreden zijn, wanneer hij het daar gevor derde flink meester is. Wij zouden ons bij het onderwijs aan de Akademie hoogst gelukkig rekenen, als wij bij den aauvang van het. eerste Studie-jaar geene andere Ka detien vóór ons zagen dan zulke wier hoofd in het bezit was van het vereischte, die des noods nooit van iets hoo- gers hadden hoorcn spreken; want op dien bazis bouwen wij voort, en al wat ze verder behoeven om eenmaal den Officiers-rang te verkrijgen zal hun hier wel bijgebragt worden. Nu daarentegen krijgen wij Aspiranten, die de lo- garithmende theorie der vlakken, de reeksen, de trigo nometrie, het engelsehhet maleischhet bouwkunstig tee kenen, het griekseh en het lalijn beoefend hebben, en daarentegen een getal van tien cijfers, dat hun opgegeven wordt, niet kunnen neerschrijven, wier opstellen in hunne moedertaal uit eene cacographie schijnen overgenomen te zijn, of wier uitspraak van het Fransch aan een Samojeed doet denken die waanzinnig is. Wij willen hiermede niet alle verdere ontwikkeling den pas afsnijden, maar men ga daar alleen toe over, wanneer de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1857 | | pagina 122