22
gelegd is, wordt miskend; want hij verdiende hel zoo niet
meer, dan ten minste even zeer als al die anderen.
De Officier, die eenc buitengewone bevordering verwerft,
wordt miskend; want degenen, die hij over hel hoofd springt,
zijn eenparig van oordeel, dat zij er even veel aanspraak op
hadden als hij.
De Officier, die eene decoratie verwerft, wordt miskend;
want hij had haar reeds vóór lang verdiend, en althans
veel meer dan die en die en die en die, die er reeds twee
hebben, zonder tc weten, hoe zij er aan komen; bovendien
men geeft hem de Eikenkroon, en hij had ten minste met
net virtus nobilitat moeten prijken.
Wat mij het meeste verwondert, is, dat zoo veel menschen
miskend worden, en dat er toch niemand is, die anderen
miskent. Doet gij hel wel, waarde lezer? Ik ook niet;
bovendien, wat zouden wij er aan hebben, en hoe zouden
wij er aan komen? Het zou moeten zijn, dat wij te kort
schoten in het erkennen cn beloonen der verdiensten onzer
ondergeschiktenen daar hebben wij immers geen van beiden
de magt toe. Wat nu betreft het bezwalken van diegenen,
die beloond worden; waarom zouden we dat doen; foei
we zijn te afkeerig van zulk een afgunst.
Tóch is liet onloochenbaar, dat overal, waar één mensch
reden heeft om te zeggen: »ik word miskend, er ten minste
ook één, zoo niet meerderen, moeten zijn, die aanleiding
hebben om te zeggen „ik misken, en derhalve zou ik tot
het. logisch besluit moeten komen, dat ook in den bedrij-
venden vorm de vervoeging van het werkwoord miskennen
door alle tijden en personen heen waarheid behelst.
Misschien echter is die gevolgtrekking nog zoo heel logisch
niet, want strikt genomen kan ik wel miskend worden,
zonder dat er daarom een ander is, die mij miskent.
Zelfs geloof ik dat dit de hoofd-oorzaak van die miskennin
gen: zonder eind is, en dat namelijk de meeste menschen
zich zelve miskennen. Zij overschatten namelijk hunne
verdiensten, of, wat op hetzelfde neêrkomt, zij miskennen de