57
grond maakte en vervolgens sprong. Wij werden allen met
aarde overstelpten eenen adjudant des generaals werd de
hoed door een bomsplinter van het hoofd gesmeten. »Gij
ziet mijne heerenhoe uwe landslieden en de Engelschen
ons nog steeds toetakelenen ge moogt ons niet beschul
digen indien gij zeiven daaronder lijden moetzei de ge
neraal lagchend terwijl hij bedaard de aarde van zijn uni
form afschudde.
Wij marscheerden thans onder geleide van Russische linie
soldaten en van eenen adjudant des generaals naar de Ka-
rabelnajadewijl wij bestemd waren om zoo schielijk mogelijk
naar de noordzijde van Sebastopol overgezet te worden. Op
onzen kortslondigen marsch hadden wij vol-op gelegenheid
om te zien welke verschrikkelijke verwoestingen onze kogels
overal in deze den ondergang gewijde stad hadden aange-
rigt: geen enkel gebouw was er, dat daarvan niet de spo
ren droeg. Geheele straten waren letterlijk in puinhoopen
veranderd; er was geen doorkomen aan, en onze kolonne,
die bovendien voor het gemakkelijker transport reeds in twee
deelen gesplitst was, moest herhaaldelijk omwegen maken
om zich door dezen chaos heen te werken. Eigentlijke in
gezetenen waren er in de stratenof juister in hare over
blijfselen, volstrekt niet te zien; men zag niets dan afdee-
lingen soldaten die in hunne lange mantels gewikkeld her
en derwaarts trokken of aan den arbeid waren. De meeste
dezer soldaten staarden met onverschillige blikken vóór zich
uit, en toonden geenerlei belang in ons te stellen, ofschoon
zij toch reden tot vreugde over het groot aantal vijandelijke
krijgsgevangenen hadden. Alleen eenige arbeiders wezen ons
nu en dan met den vinger aan en dan straalde er eene
geringe uitdrukking van vreugde en nieuwsgierigheid op
hunne breede gewoonlijk zoo onverschillige gezigten. Eenige
mineurs, die aan een grooten mijngang schenen te werken
sprongen uit hunne aardgroef, en klapten blijde in de han
den. Over het geheel zagen wij overal mijnen en gangen
aanleggen. *Mogt het noodlot willen, dat wij Sebastopol