61
zijne veldflcsch want de Kussen waren beleefd genoeg ge
weest, zelfs die niet te plunderen. Op mijnen last moest
ieder zijnen voorraad afstaan, ten einde alles door eenige
onderofficieren regelmatig te doen verdeelen en zoo doende
kreeg elk ten minste nog een klein stuk brood. Ook ons
Russisch geleide, thans slechts 12 man sterk, want de ove
rigen waren terug gezonden toen wij ons bij den haventrap
legerden hield een zeer matig maal. Elk soldaat haalde een
groot stuk zwart brood te voorschijn en gebruikte dit met
bijzonder grooten eetlust; hierbij stilde hij zijnen dorst met
slecht water, en daarmee was zijn middagmaal afgeloopen.
Dewijl tegen den middag de hitte drukkend werd, en de
zonnestralen ons schier niet minder hevig staken dan ik zulks
vroeger in Algiers ondervond, schuilden wij achter eenige
steen- en houtstapelsdie ons ten minste eenige schaduw
schonken. De vermoeidheid en afmatting was bij de meesten
onzer zoo groot, dat wij, niettegenstaande onzen honger,
onze wond-smartenons ongemakkelijk leger en bet onop
houdelijk geschutvuur, in eene soort van dommeling ver
vielen. Ik ten minste heb daar wel twee uur gelegen
zonder een duidelijk bewustzijn van mijnen toestand te ge
voelen.
De zon had reeds dc middaghoogte overschredentoen
wij met het berigt gewekt werden, dal er eindelijk een
Russisch veldarts met twee handlangers aangekomen was,
om onze wonden te verbinden. De arts, een nog zeer jong
menschwiens uniform overal met bloed bezoedeld was,
zag er zeer vermoeid en uitgeput uit en zeide ons ook, dat
bij naauwelijks meer op zijne beenen kon staandoordien
hij reeds acht uur lang onafgebroken bezig was geweest
en dozijnen beenen en armen had afgezet. Wet was een
Duilscher, die tamelijk vlug Fransch sprak en een zeer deel
nemend uiterlijk had, ofschoon hij, gelijk trouwens in deze
omstandigheden te vergeven was eene groole haast aan den
dag legde om schielijk met ons klaar te zijn. Tot onze groole
vreugde waren zijne beide handlangers twee krijgsgevangen