63 varen en zellc zich mei een zeer morrend gelaat op zijne hank aan het roeijen. Op dezen vaartogt door den haven naar de Noorder-fortcn van Sebastopol kwamen wij ook voorhij een groot deel der Russische vloot om wier bezit eigenllijk de gcheele expe ditie ondernomen was. Ilare schependie slechts zwak be mand warendoordien het meerendeel der matrozen op de landbalterijën gebezigd werd, waar zij ook uitmuntende diensten bewezen, zagen er reeds zeer verwaarloosd en ge havend uit. Hunne rompen toonden menigvuldige sporen onzer kogels en ook de masten en hel tuig waren zeer be schadigd. De matrozen, die aan boord gebleven waren, hieven bij onze voorbijvaart een jubelgeschrceuw aan, en maakten ons allerlei honende gebaren die echter door onze soldaten met gelach en spotternij beantwoord werden. Een Russisch matroos, die op de raderkast van een groot doch reeds zeer gehavend stoomschip zat, haalde, terwijl wij voorbijvoeren, een reeds half verrotten koolstronk voor den dag, en wierp dezen met groote behendigheid zoo juist, dal hij een naast mij gezeten Fransch officier vlak op de borst trof. Deze was verstandig genoeg om onder deze be lediging bedaard leblijven, en dien koolstronk zonder iels te zeggen in 'l water te smijten. Meer nog dan de onbeschoft heid van den matroos hinderde ons hierbij de handelwijze van den Zee-officierdie het bevel over onze boot voerde deze lachte er namelijk hartelijk om, toen de worp zoojuist trof. Ik betuigde hem in het Fransch mijne verbolgenheid over deze handelwijs en eischte, dat hij mij daarvoor, als ik uitgewisseld zou zijn, met de wapens in de hand voldoening zou geven; hij kon of wilde mij echter niet verstaan, en lachte nog meer wegens mijne toespraak. Ter cere der Russische officieren die ons over 't algemeen zeer be leefd behandelden moet ik voor 'l overige opmerken dat diegenen, aan wie ik later dit voorval meedeelde, in hoogo mate hunne verontwaardiging daarover te kennen gaven. Ik vernam later, dat deze Marine-officier vroeger lang als

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1859 | | pagina 129