66
vulde njagen en warm gekleed aanschouwd hadden zou zij
zeker genoegen gedaan hebbennu echter kwelde ons het
ongeduld te zeer, om er ons in te verlustigen.
Eindelijk ontscheepten wij, en een reeds tamelijk bejaard
kapitein, die een weinig Fransch sprak, nam ons welgeteld
over. Deze liet ons, onder geleide van eenige half invaliede
Russen, waarvan enkelen een lantaarn droegen, in een groot
gebouw digt bij den zee-oever binnengaan. Hier werden
diegenen wier wonden eene zorgvuldiger verpleging eisch-
tenvan de overigen gescheiden en in een hospitaal ge-
bragtde anderen werden naar eene groole kazerne-kamer
verwezen waarin een strooleger gespreid lag. Wij officieren
werden in eene kleine kamer geleid waarin zich insgelijks
een strooleger en bovendien eenige banken en eene ruwe
tafel bevonden we kregen daarbij een lantaarn tot verlich
ting en vervolgens werd de deur door een onderofficier ge
sloten. Na een half uur wachtens bragten ons twee solda
ten een houten schotel met dooréén gekookte kool en grutten
benevens een groot kommiesbrood. Ofschoon de schotel er
vrij smerig uitzag en de spijzen niet bijzonder smakelijk
warenbleek onze honger toch zoo grootdat ieder onzer
wel met graagte zijn lepel en mes voor den dag haalde,
en bet duurde niet lang of alles was genuttigd. De solda
len bragten ons drinkwater in houten kannen bovendien
kregen wij elk een wollen dekendie echter een zeer vuil
en versleten aanzien had en waarschijnlijk meer gasten
herbergde dan ons lief was. Reeds wilden wij ons hierin
wikkelen om onze dringende begeerte naar rust te voldoen
toen de deur op nieuw geopend werd en een jong Russisch
officier met een ordonnance binnentrad. Deze bragt voor ons
vieren eene flesch brandewijn met suiker, die niet slecht
smaakte en zeide in vrij vloeijend Fransch dat wij ons in
onze gevangenschap wel menige ontbering zouden moeten
getroosten, doch dat zij Russen het niet beter hadden. Ver
volgens vroeg hij ons, of wij welligl ook nog bijzondere