79
schillerend examen zullen afleggen als zij nu slechls ecne
belagchelijkc rol speelden.
Na dil een en ander over het examen en de examinandi
gezegd te hebben, wordt het tijd hetgeen door ons medegedeeld
is, door eenige bewijzen Ie staven, onder het examineren
opgedaan. In elk vak zullen dan eenige staaltjes volgen van
den onzin en van de dwaasheden welke de examinatoren
hebben moeten aanhooren of nazien en tevens zullen
eenige wenken gegeven worden omtrent hetgeen bij die
gelegenheid aangaande het onderwijs zelf opgemerkt is.
Wij beginnen in de eerste plaats met de wiskundige vakken.
Bij 't neerschrijven der dwaasheden, ja den onzin, dien
de examinator in de cijferkunst verpligt is aan te hooren
is het niet alleen ons doel hel afwijzen van een zoo groot
aantal adspiranten te regtvaardigen maar tevens wenken
te geven voor hen die met het onderwijzen van dit vak eene
allergewigtigste taak in de maatschappelijke opleiding ver
vullen. Hel standpuntwaarop wij ons daarbij plaatsen
en dal vooral hij hel beoordeclen dezer zaak niet uit hel
oog verloren mag worden is het volgende.
Bij het behandelen der cijferkunst komen twee hoofdzaken
in aanmerking, die ofschoon zeer naauw met elkaar ver-
Bonden, toch ieder haar eigen gewigt, hare eigene rig ling
hebben.
Vooreerst beslaat zij uit een werktuigelijk rekenen, een
vlug naauwkeurig en gemakkelijk omspringen met getallen.
Hiertoe wordt eene langdurige en veelvuldige oefening ver-
eischtdie men reeds in de prilste jeugd kan doen aanvan
gen en waarmee het oordeel zeer weinig te maken heeft.
Die oefening moet volgehouden en aanhoudend voortgezet
worden zij moet vooral ook gepaard gaan met de zucht
om de berekeningen met de meeste naauwkcurighcid te ver-
riglen. In dal opzigt draagt zij tot de vorming van het ka
rakter meer hij dan men oppervlakkig zou denken zij verbant
de slordigheid en doet naar juistheid streven. Ofschoon dit
werktuigelijk en praktisch gedeelte der vorming algemeen veel