Hu. i3.
dat er zoo veel waren. De meesten dus, die aan het exa
men voldeden hebben op deze vraag gestruikeld. O die
er doorkomen, zijn daarom nog niet knap. Om te doen zien
van welke kracht de afgckeurden waren, zullen we een ge
deelte opschrijven van het examen van iemand, die op de
algemeene lijst nog'wel 20 adspiranten beneden zich had. Het
is woordelijk opgeschreven zoodra het examen was afge-
loopen. We zullen den examinator zei ven die ons al deze
meêdeelingen welwillend afstond, sprekend opvoeren. Als
in Sara Burgerhart zullen we Hu en Ik gebruiken. Tot een
duidelijk begrip diene nog, dat Hu beteekent de adspirant,
Ik slaat op den examinator. Lezer lieve zijt gij gereed
Welnu dan.
15 17
Ik. Welke van deze twee breuken en is de grootste?
15 19
18
Ik. Waarom denkt ge dat
Hu. Omdat de noemer kleiner is.
Ik. Heeft dan de breuk met kleiner noemer altijd eene
grootere waarde dan die met grooter noemer
Hu. Ja, als ook de teller kleiner is.
1 2
Ik. Laten wij 't eens probeeren. Schrijf eens op en
2 3
De teller 1 is kleiner dan de teller 2 ook is de noemer 2
1 2
kleiner dan de noemer 3. Is nu grooter dan
2 3
Hu. Ja.
Ik. Schrijf dit eens in woorden op: is grooter dan
2 3'
bekijk het nu goed, en zeg of bet waar is.
Hu. (Na eenige oogenblikken lurenswe zullen niet zeg
gen den kens) Ja.
Ik. Zoek het verschil van die breuken eens.