10 sgezet, mijne goederen verbeurd verklaard, mijne vrouw, i mijne kinderen teruggehouden, en eenen sluipmoordenaar ibetaald om mij van 't leven te berooven. Trouwens, hij «heeft gegronde reden om te duchten dat mijn zwaard hem «noodlottig wezen zal. Heeft de Voorzienigheid over mijn «leven gewaakt, het is ten verderve van den ondankbare, i Gelukkig een nieuw vaderland op dezen voor mij zoo «gastvrijen grond te bezitten, vraag ik niets dan wape- i nende vergunning om mijne zaak met de uwe te «vereenigen, en de gelegenheid om u van mijne dankbaar sheid te overtuigen." De gloed van zijne taal, van zijn zelfvertrouwen van zij nen baat deelde zich aan zijne toehoorders mede. Foscaiu haastte zich dien indruk te bestendigen door aan te voe ren dat Visconti sedert zijne troonsbeklimming niet opge houden bad zich te vergrootcndat hij na zoo vele over weldigingen niet oprechlelijk van icenzuVerona, Padua kon hebben afgezien als in 't bezit van zijn geslacht alvo rens zij tot het grondgebied der Republiek behoorden. Het w as eene ongerijmdheid zuiks te onderstellen. Men moest hem dus als eenen vijand beschouwen; het was alzoo geraden alle vergrooting zijner macht nog bij tijds te keeren en over eenkomstig de wetten van een schrander staatsbeleid Ier zijne bestrijding het oogenblik te kiezen waarop anderen hem elders bezig bielden. In één woord, men moest met de Horen- tij nen gemeene zaak maken. Deze raad werd met groote meerderheid van stemmen aan genomen en bet verdrag lusschen beide Republieken in hel laatst van November 142S onderteekend. Hierbij werd be paald, dat men op gemeenschappelijke kosten een leger van 16000 man ruiterij en 8000 man voetvolk zou aanwerven, dal de Veneliaansche vloot den Po zou opvaren en de troepen te land legen 'l Milanceschc bijstaanen dal eene tweede vloot, op kosten der Florcnlijnen uitgerust, langs de kust van Genua eene afwending ter gunste der hoofd-onder- neming maken zou. De veroveringen zouden voorts derwijze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1859 | | pagina 82