29
vierend uit den nood kon redden; maar juist thans bleef
het geluk hem niet getrouw. Op eenen tijd dat slechts eenc
snelle en schitterende zegepraal hem nog tegen 't zwaard
van Damokles beveiligen kon brak in zijne legerplaats eene
aanstekelijke ziekte onder de paarden uit, wier hevigheid
hem tol volslagen werkeloosheid doemde, terwijl de vijan
delijke benden in Monlferral en elders het heft in handen
kregen. Zoo als gewoonlijk ging thans overmoed in schroom
valligheid over, en deze gaf aan den eertijds zoo driesten
partijganger den genadeslag. Steeds bedacht op de vermees
tering van Cremona, was Carmagnola in October op nieuw
die stad lot op drie uren afstand genaderd. Bij eene ver
kenning bespeurde een zijner koenste onderbevelhebbers
Cavalcabo geheeten, dal de San Luca Poort zorgeloos be
waakt werd deze waagde eenen plotselingen aanval en
kreeg dien gewichligen toegang in handen. Hoezeer hij
nu zich niet lang in 't bezit der poort zelve kon hand
haven zoo bleef hij toch meester van eenen haar be-
strijkcnden toren en zond bode op bode tot den Opperbe
velhebber om hem ter hulp te snellen en zoo doende de
stad zelve te overweldigen. Deze echterdie Soncino nog
niet vergeten hadduchtte thans weder in eene hinderlaag
te zullen vallen en bleef hardnekkig weigeren zich zelvcu
en de zijnen te wagenniettegenstaande de wakkere Ca
valcabo het met zijne onderhebbenden twee volle dagen le
gen de overmacht uithield.
Thans scheen de maat vol. De sluwe Raad begreep ech
ter wijsselijk dat hij met Carmagnola's verwijdering uit het
leger ook het grootste deel van diens hem toegenegen huur-
benden zou missen en besloot hem vooraf nog de taak op
te dragen met zijne lichtgewapende ruiterij de wijd en
zijd stroopende Madzjyaren uit Frioul te verdrijven eene
taak, waartoe zijne benden bijzonder geschikt waren, en
welke hij dan ook met den besten uitslag volvoerde. Ook
na zijnen terugkeer evenwel vermogt hij in 't Milaneesche
geen voordeelcn te behalen op den vijand, waarmee gedurende