ZANGERS DROEFHEID EN VERRUKKING. Een leeuwrik had den gouden morgen Begroet met schaatrend juichgeschal En zonder vreemden toon te horgen Zijn slem naar hartenlust doen klinken door het dal Nu sleeg hij op vergulde wieken Verrukt door 't glansrijk uchtendkrieken Zich badende in 't verzilverd blaauw Dan zeeg hij op de beemdeen huppelde in den daauw. Het hupp'len werd allengs weêr vliegen Het piepend neuriën verloor zich weêr in zang. Soms bleef hij lang op 't vlerkjen wiegen Gehoorzaam aan des harten drang, En zong uit vrije borst, en weidde in hooge wijzen. De wandlaar die hem zocht omhoog, Doch vruchteloos het vorschend oog, Deed dwalen langs den hemelboog, Mogt aangenaam verrast den gullen dagboó prijzen Zelf was de zanger 't meest verheugd En zamelde uit zijn zang een nieuwe stof lot vreugd. V

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1860 | | pagina 121