51
Hoe heeft mij de eigenwaan bedrogen
Hoe heeft mij zelfs 't gevoel misleid!
Odageraaddie de aard met eèlgesteent hespreidt
Die 't lieflijkst blozen
Als van rozen
Öp 's hemels aanschijn voert, bij zilvren helderheid,
Verwacht niet, als voorheen, dat in de lucht verheven,
Mijn blijde groete u toe koom zweven
Vaak hebt gij zang in mij verwekt,
Maar nu ik heb met smarte ontdekt
Bij 't nachtegalenlieddat alles streeft te boven,
Ach! dat ik kracht noch magt bezit, u, iets, te loven.
Bewond'ring afgunst nietwerpt mij als magtloos neêr
Ik zing niet weer.
Hij sprak, en wrong zich 't snepjen in de veêr.
De nacht verging hem in benaauwde en sombre droomen
Hij wenschte zuchtend dat de dag nooit aan mogt komen.
Maar zie! daar stroomt het golvend licht,
Hem in 't heropenend gezigt
En wekt in 't hart op eens 't gelukkigste vermeten
Hij huppelt over l vochtig kruid,
Hij plooit de vlugge vleugels uit,
De nacht, de nachtegaal, de droefheid is vergeten.
De moedloosheid hervindt hij niet
Hij klimt, hij zwiert, bij zingt, hoe vrolijk klinkt zijn lied