DAVIDS KLAAGZANG gesneuvelden van Gilboa. Isrels lusthoe wierd ge als een' hinde op uw heuvlen Lugtig spoeijendwreed door het staal geveld Hoe verging het heir nu 't zijn vorsten zag sneuvlen Nederstorten d'onevenaarb'ren held Zwijgt! verzwijgt den jammer aan 't oor onzer hateren Voer' geen stem de boodschap in 's vijands steen Hupplen zou de rei harcr maagdenen schateren Wijl gij neerbuigt, Isrelin klaaggeween. Deze klaagzang van den zangrijken held en koning is altijd voor zee; schoon erkend'. Vondel heeft dien overgebragt in verzendie wel den meester getuigenmaar minder den galm teruggeven der Israëlietische poezij. Wat den vorm betreft waarin dit lied hier werd overgebragt, ik geloof dat die in onze dichtkunst nog onbekend is. In trochaeën beginnende, zet het vers zich in dactylen voort, doch in de evene regels van iedere stanza komt wederom een trochaeisch slot. Aldus is iedere halve stanza te vergelijken met eene zuildie van haar vierkant voetstuk zich verheffende, eindigt in een kapiteel, dat aan dit voetstuk gelijkvormig is. De vormen der dichtkunst zijn inderdaad vergelijkbaar met die der bouwkunst. In de aangenomen teekenen, is dit alzoo de gebezigde stanza: OVER DE

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1860 | | pagina 124