64 doorgebragt met al de platen op te slaan uit een onafge- sneden Wagenaar, die jaren lang zich in mijn vaders boe kenkast in eene ongestoorde rust mogt verheugen. Rans, met een doodshoofd, hem bijzonder aanbevolen, in de eene, een bundel pijpen, waaruit de vriendschap rookt, in de andere hand, en een massa broeken over den schouder, dirigeert het aflaten der koffers en houdt op alles een wakend oog; het sjouwende personeel opvrolijkende met kwink slagen, als: «Gerritje, doe de trap geen zeer met die kist," »Jansje, «die niet werkt zal ook niet eten!" enz. Mijne menschen hebben mij »op straat gezet" in een tijd waarin niemand verhuist. Zij verheugen er zich in, mij zonder dak te zien rond dolen terwijl mijn have en goed welligt verlaten op een of ander stadsplein staat: de «maagd" heeft al verscheiden malen gevischt, «waar dat meneer wel zou gaan wonen?" «Denk je dat meneer mijn daarbij roept als hij verhuist of kamers huurt?" is altijd bet stroeve antwoord van Rans; maar nu de eerste lading koffers op de krel staat en de logt zich in beweging zal stellen wordt er een versehe pier aan den baak geslagen en met een suiker-zoet stemmetje ge vraagd «waar gaat dat nouw naar toe Rans «Meisje, »zegt Rans, met het hopelooste gezigt ter we reld, «ik weet het niet:" als stond hij gereed een nomade- leven met mij aan te vangen. Ja Rans dat was uw wraaken die ivas edel Iloe dikwijls rees er niet een stil verlangen naar u in mijn hart op, wanneer ik, overgeleverd aan den le vollen oppasser ook wel dellendige kerel," altijd te laat op was, koud theewater en geen brood of boter vond: aan mijne papieren bemerkte dat ik eene lamp bezat, en mijne kamer nog vol rook stond van den vorigen avond. De schoenen die her stelling behoefden, alleen gepoetst waren, mijne pantalons knoopen misten, of vol modder zaten, mijn jas vol vlekken een verjaarbrief aan ijsselijk gevoelige menschendie met de vroege post weg moest van onder het theeblad te voor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1860 | | pagina 136